afgesneden kiem (= niet) en mond 

HEXAGRAM 12 

De meester zegt: Het is een hand die niet met de kosmos verbonden is, een domme hand die de mond sluit die weet: de geest is wijzer dan het lichaam en het lichaam is niet mee willen gaan omdat het de lusten van lekker eten en andere lusten niet wou loslaten en de geest kan alleen maar hoger gaan als het zijn voedsel aanpast aan daar waar het heen wil in de kosmos. Het voedsel zoals het graan en de rijst dat de kosmos in zich ingesloten heeft en het zaad ervan  honderden jaren op eigen kracht behouden blijft zonder bederf.

          Dat wil de mond zeggen, maar de hand wil het bederf eten zoals dieren en het weet niet dat het de geest wordt van wat men eet. Een dier vlucht als men het vangen wil en daarom zijn de mensen doortrokken met angst en met een doorlopend op zijn hoede zijn dat het gevangen wordt waardoor ze voor de universele liefde die algehele openstelling vereist, niet meer geschikt zijn.

          Zelfs de mens die beangst is voor de menselijke liefde omdat het denkt daarin gevangen te worden en verleerd is dat het leven bestaat uit geven zoals de Sawa zijn zaad als rijst geeft en dat het nemen en dat is ook het dier eten wiens leven men genomen heeft altijd heel diep in het onderbewuste ongelukkig maakt.

          Bij de Oosterse geestelijken en wijzen is dit doorgevoerd tot in het totale maar de mens hoeft het niet tot in het extreme te voeren als hij zich maar bewust is van waar zijn trieste gevoel komt en in voeding het beperkt tot de noodzaak die het lichaam vereist om te overleven.

          De zin van het karakter is dat ieder mens een triestheid in zich heeft en dat hij moet begrijpen dat hij die zich zelf aandoet door zijn voedsel. De hand kan dus ook gezien worden als een gebiedende hand “Nee - dit niet eten”.

Anton Heyboer, 1998-99

 

© LiSe Heyboer 1999-2008        HOME